Zoeken

Het probleem van netcongestie is niet de investeringsopgave, maar onze bouwcapaciteit

Auteur

Frans de Heij

Wie de investeringsplannen van de drie grote regionale netbeheerders naast hun jaarverslagen legt, ziet een opmerkelijk consistent beeld. Zo ook, Frans de Heij. Liander, Enexis en Stedin realiseren jaar na jaar vrijwel exact de investeringsvolumes die zij eerder hadden aangekondigd. [1] Ondanks een krappe arbeidsmarkt, stijgende materiaalkosten en toenemende druk op de uitvoeringsketen worden de geplande bestedingen in euro’s vrijwel volledig gerealiseerd. Dat klinkt als goed nieuws!

Tegelijkertijd is duidelijk dat deze financiële groei niet één-op-één leidt tot een vergelijkbare groei van het fysieke net. Sinds 2020 zijn de jaarlijkse investeringen per regionale netbeheerder opgelopen van circa 0,8–1,0 miljard euro naar ongeveer 1,3–1,7 miljard euro in 2024. Deze opschaling is indrukwekkend. Maar de fysieke realisatie — kabelkilometers, middenspanningsruimtes, stations — blijft structureel achter. Uit de terugblikken in de investeringsplannen blijkt dat de drie regionale netbeheerders in de periode 2020–2024 zo’n 10 tot 30 procent minder fysieke assets opleverden dan oorspronkelijk gepland [2]. Per uitgegeven euro wordt dus minder net gebouwd dan eerder verwacht, onder meer door hogere kosten, capaciteitsdruk in de aannemersmarkt en langere doorlooptijden.

Daar komt bij dat de investeringsplannen zelf al een ondergrens vormen. De regionale netbeheerders nemen daarin niet op wat werkelijk nodig is om transportschaarste weg te nemen, maar slechts wat zij binnen hun huidige maakbaarheidsgrenzen uitvoerbaar achten. De vraagzijde — de daadwerkelijke behoefte aan netuitbreidingen — ligt volgens de meest recente investeringsplannen zo’n 25 tot 40 procent hoger dan de pakketten die nu als haalbaar worden beschouwd [3]. En dat geldt zelfs als de geplande opschaling van circa 4 miljard euro in 2024 naar ongeveer 6 miljard euro in 2028 wordt gerealiseerd [4].

De tussenconclusie dringt zich op: we plannen al onder de werkelijke behoefte, en zelfs die beperkte plannen worden fysiek niet volledig waargemaakt. De kloof tussen noodzakelijke uitbreiding en daadwerkelijke realisatie blijft daardoor structureel groot.

Dit patroon zet zich de komende jaren door. Ondanks oplopende investeringsvolumes blijven de geplande werkpakketten in euro’s achter bij wat nodig is om congestie fundamenteel terug te dringen.

Dat is extra problematisch omdat de economische schade van netcongestie inmiddels in de tientallen miljarden euro’s per jaar loopt [5]. Voor bedrijven betekent het dat uitbreiden of vestigen onmogelijk wordt; voor industrie en gebouwde omgeving stokt elektrificatie. Terwijl investeren in netverzwaring juist de meest kosteneffectieve manier is om deze schade te verminderen: elke euro die in het net wordt gestoken, voorkomt een veelvoud aan economische schade elders.

Machiel Mulder wees in zijn reactie op het IBO bekostiging elektriciteitssysteem terecht op een vaak vergeten punt: de kosten van het elektriciteitsnet moeten altijd worden bezien in het licht van de waarde die het systeem oplevert. Het net is een productief kapitaalgoed waarvan de maatschappelijke baten – via elektrificatie, efficiëntie en economische groei – de investeringen structureel overstijgen. Mulders interventie maakt duidelijk dat het minimaliseren van de investeringsvraag een economisch verkeerde strategie is.

“De kernvraag is hoe we de maakbaarheidsgrens substantieel kunnen verruimen”

Het echte probleem is dan ook niet dat de investeringsopgave te groot zou zijn, maar dat we te weinig kunnen bouwen. Vaak ligt de nadruk op manieren om de elektriciteitsvraag, en daarmee de investeringsvraag te beperken — door flexibiliteit, sturing of strengere prioritering. Ook belangrijk maar ook niet veel meer dan symptoombestrijding. De kernvraag is hoe we de maakbaarheidsgrens substantieel kunnen verruimen.

De nieuwste investeringsplannen (IP2026) zetten op dit punt een duidelijke stap vooruit. Waar eerdere plannen slechts beperkt inzicht gaven in het maakbaarheidsgat, tonen de nieuwste edities explicieter en gedetailleerder de spanning tussen de werkelijke uitbreidingsbehoefte en wat in de praktijk uitvoerbaar wordt geacht. Liander doet dit het meest concreet, met aantallen fysieke assets, duidelijke bandbreedtes en regionale uitsplitsingen. Opvallend genoeg blijkt het maakbaarheidsgat geen universeel gegeven: Rendo, de kleinste regionale netbeheerder, weet haar investeringsprogramma’ volledig uit te voeren, zonder structurele tekorten tussen benodigd en maakbaar.

Daar ligt een duidelijke opdracht voor zowel de sector als de toezichthouder. De regionale netbeheerders zetten een stap richting een aanpak om het maakbaarheidsgat daadwerkelijk te verkleinen in de meest recente investeringsplannen maar dit is nog oppervlakkig. TenneT introduceerde recent samen met KGG een versnellingspakket waarin elementen van zo’n aanpak terugkomen. Maar het ontbreekt nog aan een sectorbrede gedragen lijn, afgedwongen door de toezichthouder. De ACM heeft recent wel verbeterplannen geëist voor het sneller uitrollen van maatregelen die slimmer netgebruik mogelijk maken. Maar het is minstens zo belangrijk dat toezichthouders én beleidsmakers netbeheerders ook verplichten om de uitvoeringscapaciteit te vergroten.

De ACM zou netbeheerders daarom moeten verplichten om een verbeterplan maakbaarheid op te stellen: een concreet en toetsbaar programma dat laat zien hoe de fysieke bouwcapaciteit wordt opgeschaald en hoe het maakbaarheidsgat jaar op jaar kleiner wordt. De investeringsplannen worden daarmee een fundamenteel onderdeel van de regulering. Dit is nodig om het geïdentificeerde maakbaarheidsgat daadwerkelijk te verkleinen én om te borgen dat de uitbreidingen die nu als haalbaar worden beschouwd ook daadwerkelijk worden gerealiseerd.

Want elke extra kilometer kabel, elke middenspanningsruimte en elk nieuw onderstation levert directe welvaartswinst op voor Nederland.

Voetnoten

[1] Als we de totale investeringen (incl. elektriciteit, gas en overige bedrijfsinvesteringen) uit de investeringsplannen voor 2021–2024 vergelijken met de daadwerkelijke realisaties uit de jaarverslagen, ontstaat het volgende beeld voor de drie grote regionale netbeheerders samen:

Jaar

Gepland (IP’s, bandbreedte)

Gerealiseerd (jaarverslagen)

2021

€ 2,7–3,0 mld

€ 2,63 mld

2022

€ 3,0–3,3 mld

€ 3,08 mld

2023

€ 3,5–3,8 mld

€ 3,74 mld

2024

€ 3,75–4,2 mld

€ 4,09 mld

[2] De terugblikken in de investeringsplannen laten de volgende afwijkingen tussen geplande en gerealiseerde fysieke assets zien:

[3] Volgens de consultatieversies van de Investeringsplannen 2026 ligt de totale uitbreidingsbehoefte structureel hoger dan het maakbare werkpakket. Liander rapporteert dat circa 25–40% méér werk nodig is dan realiseerbaar wordt geacht in de periode tot 2035. Stedin laat zien dat circa 32% van het benodigde investeringspakket in 2026–2028 niet maakbaar is, en Enexis bevestigt een vergelijkbaar tekort door aanhoudende vraaggroei die sneller stijgt dan de uitvoerbaarheid van uitbreidingen

[4] De jaarverslagen van Liander, Enexis en Stedin laten zien dat de totale investeringen in 2024 gezamenlijk ongeveer € 4,1 miljard bedroegen In de Investeringsplannen 2026 schatten de regionale netbeheerders het maakbare investeringsniveau voor 2028 op gezamenlijk € 5,5 tot 6,0 miljard, een groei van circa 45 procent ten opzichte van 2024.

[5] Volgens het onderzoek “De netto maatschappelijke kostprijs van netcongestie” (Ecorys, 2025) lopen de maatschappelijke kosten van netcongestie in Nederland op tot vele miljarden euro’s per jaar, afhankelijk van de aanname over de hoeveelheid netcongestie (in MWh). In dezelfde studie wordt geconcludeerd dat netverzwaring veruit de meest kosteneffectieve structurele maatregel is.

Frans de Heij

Frans de Heij is Energie Econoom bij Energie-Nederland en vicevoorzitter bij Euroheat & Power, de Europese brancheverenging van warmtebedrijven. Hij schrijft dit artikel op persoonlijke titel.